Wat is de betekenis van Fuit?

2024-04-24
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Fuit

[Lat. = hij is geweest, v.t.t. bij esse (= zijn) gevoegd, van fuere = worden, verwant met Gr. phuein = voortbrengen, wassen, groeien, worden; zie futurum] hij is er geweest, hij is dood.

2024-04-24
Encyclopedie van de Zaanstreek

Eindredactie Jan Pieter Woudt & Klaas Woudt (1991)

Fuit

Marinus (Koog 1934). Beeldend kunstenaar, behorend bij de ‘nieuwe figuratieven. Fut(ter), de. Pelmolen te Oostzaandam, zie: de *Grootvorst.

2024-04-24
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Fuit

is (er) geweest, is dood

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Fuit

(Lat.), hij (zij, het) is er geweest, d.w.z. het is gedaan met hem, met de zaak ; — fu'it I'lium, het is gedaan met Troje (Virg., Aen. 2, 325; voluit: Fuit I'lium et in'gens glo'ria Teu'crorum').

2024-04-24
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

fuit

(Lat.) (hij, zij, het) is (er) geweest, t is weg; (hij, zij) is dood; ~ llium, Troje is er geweest; het is gedaan met de zaak.