frater
frater - Zelfstandignaamwoord 1. (vogels) een vogel uit de vinkenfamilie Carduelis flavirostris. ♢ 's Winters komen fraters ook in Nederland voor. 2. (religie) broeder van bepaalde congregaties die vaak in het onderwijs werkzaam zijn
Wiktionary (2019)
frater - Zelfstandignaamwoord 1. (vogels) een vogel uit de vinkenfamilie Carduelis flavirostris. ♢ 's Winters komen fraters ook in Nederland voor. 2. (religie) broeder van bepaalde congregaties die vaak in het onderwijs werkzaam zijn
Direct toegang tot alle 20 resultaten over Frater?
Vogelbescherming Nederland 2009)
Fraters zijn wintergasten die hun broedgebieden voornamelijk in Noorwegen hebben. In Schotland leeft een aparte ondersoort. Bijzonder aan deze soort is de vreemde verspreiding over de wereld: de voornaamste broedgebieden liggen duizenden kilometers uiteen. Eén cluster in Noordwest-Europa, het andere tussen de Kaukasus en Centraal-Azië. De frater he...
A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)
afk. Fr. of fr. [Lat.] broeder, lid van leken-kloostergemeenschap, kloosterbroeder (frater laicus of conversus) of nog niet tot priester gewijd monnik of kloosterling (frater clericus).
Jan Meulendijks (1993)
kloosterbroeder niet tot priester gewijd
Getty Research Institute (1990)
frater - De term komt uit het Latijn. Met de titel 'frater' spraken de vroege christenen elkaar gewoonlijk aan. Sinds het einde van de 13e eeuw verwees het naar leden van de bedelorden. Fraters zijn te onderscheiden van 'monniken' doordat fraters zich vooral bezighouden met het prediken als geestelijk ambt, zich onder andere men...
Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)
→ Vinken.
drs. L.A. Beeloo (1981)
(Lat.: broeder), lid van een kloostergemeenschap, dat (nog) niet de priesterwijding heeft ontvangen. De priesters van een kloostergemeenschap worden pater genoemd. Ook in sommige broedercongregaties, die hoofdzakelijk in het onderwijs werkzaam zijn, worden de leden fraters genoemd.
Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)
heeten de leden van een religieuze → orde of → religieuze congregatie, die zich nog voorbereiden tot het priesterschap, om hen te onderscheiden van de → paters, die de priesterwijding reeds ontvangen hebben. Ook worden aldus genoemd de leden van een → religieuze congregatie, die geen wijdingen ontvangen. Zie ook Broeder.
Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)
orde- of kloosterbroeder, die niet tot priester is gewijd
Prof. dr. J.C. Groot (1955)
wordt tegenwoordig vooral gebruikt als naam van kloosterlingen die zich nog op het priesterschap voorbereiden. Maar ook in enkele mannelijke kloostergenootschappen, waar de eigen doelstelling en regel geen wijdingen meebrengen, worden de leden wel Frater genoemd, (zie Broeder).
Dr. J.F.L. Montijn (1949)
tris, m. 1. eig., broeder. 2. overdr., fratres, broer en zuster, Tac., Eutr. | het kind van oom of tante, neef, en wel: frater patruelis of in het verband alleen frater, zoon van vaders broeder, Cic.; zoon van moeders zuster; schoonbroer, zwager. | vriend; vand. als erenaam van bondgenoten. | fratres, broeders (van bij e...
Jacon Kramers Jz (1948)
(Lat.) m. broeder, inz. orde- of kloosterbroeder, die niet tot priester gewijd Is.
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
is de Latijnse naam voor broeder en wordt in het Nederlands gebruikt: 1. voor alle kloosterlingen, die zich voorbereiden op het H. Priesterschap; 2. voor alle leden van de vier grote bedelorden (Dominicanen, Franciscanen, Carmelieten en Augustijnen), ook na de ontvangst van het H. Priesterschap, ofschoon ze dan gewoonlijk pater worden genoe...
M. J. Koenen's (1937)
m. (Ned.) -s; (Lat.) fra'tres (Lat. eig. broeder: inz. kloosterbroeder, lid v. e. geestelijke orde inz. lid, dat niet de priesterwijding ontvangen heeft).
John Kooy (1933)
(Lat. = broeder), afk. fra, kloosterbroeder, ordebroeder.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
Frater - (Lat., = broeder; meerv. fratres), 1° oorspronkelijk in de oudere kloosterorden algemeene benaming der monniken; 2° later werd in sommige orden f. uitsluitend ter aanduiding van de leekebroeders (f. laicus, conversus) gebezigd; 3° ook wordt f. in het bijzonder als benaming gebruikt voor kloosterlingen, die zich nog in de voorbe...
Jozef Verschueren (1930)
(‘fra:tər)m. (-s;-tje) [Lat.] 1. Algm.broeder. 2. Inz. kloosterbroeder, lid van een orde of kongregatie, dat de priesterwijding niet ontvangt.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Frater - meervoud fratres, Lat. broeder, ordebroeder, die geen priester is, maar wel een gelofte doet of professie aflegt. De fraters of broeders vormen met de paters één communiteit, of zorgen voor onderwijs of hebben een bijzonder doel, vooral verpleging. Wonen zij met de paters in één klooster samen, dan hebben zij de zorg voor de huiselijke aan...
Fokko Bos (1914)
frater, - m., broeder, vooral orde- of kloosterbroeder, die niet tot monnik is gewijd.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.