Wat is de betekenis van fraseur?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

fraseur

(1956) (inf.) holle praatjesmaker. Afgeleid van ‘frase’ +achtervoegsel -eur. • De baas staat achter het buffet - een moeilijk lopende fraseur van om en nabij de zestig, met het vervaald dédain van iemand die in betere tijden directeur ener badinrichting is geweest. (Simon Carmiggelt: Spijbelen. 1956) • Op een...

2024-04-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Fraseur

[Fr. phraseur = praatjesmaker] wie de mond vol heeft van woorden zonder zin en zonder innerlijke beleving, mooiprater; praatjesmaker.

2024-04-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Fraseur

(frazeur) praatjesmaker

2024-04-25
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Fraseur

praatjesmaker

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

fraseur

[Fr.],m. (-s), iemand die zich veel van holle frasen bedient, praatjesmaker: onder de volksredenaars vindt men vele fraseurs.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Gerelateerde zoekopdrachten