Wat is de betekenis van fout?

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

fout

fout - Bijvoeglijk naamwoord 1. onjuist, incorrect, niet goed, foutief, verkeerd Het antwoord is fout. 2. (informeel) niet volgens de in een groep of land geldende normen of moraal; Hele foute muziek. 3. aan de kant van de as-mogendheden in de...

2024-03-29
Testwoordenboek

Erik van Veenendaal (2017)

Fout

Een fout is een onvolkomenheid in een component of system die er toe kan leiden dat de gewenste functie niet of niet correct wordt uitgevoerd, bijvoorbeeld een onjuiste programmaregel of datadefinitie. Wanneer een fout (defect) wordt geraakt bij de uitvoering van het programma, kan dit leiden tot een operationele fout (failure) van het systeem of d...

2024-03-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

fout

fout - zelfstandig naamwoord 1. wat niet helemaal goed is ♢ niemand is zonder fouten 1. in de fout gaan [iets verkeerds doen] 2. verantwoordelijk zijn voor een fout...

2024-03-29
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

fout

1. Een foute speelwijze: technisch onjuist, inferieur. 2. Een fout bod: technisch onjuist of in strijd met het gehanteerde biedsysteem. 3. Een fout maken: technisch onjuist spelen of bieden. Zie ook: fout zitten; goed

2024-03-29
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

fout

(de) - dat is zijn fout, dat is zijn schuld. - in fout zijn, schuld hebben, fout zijn. - in de fout gaan, fout zijn, fout zitten, tekortschieten. - zonderfout, in ieder geval, zonder mankeren.

2024-03-29
Lesbotaal Lexicon Lesbiaans : lexicon van de lesbotaal

Hanneke Kunst en Xandra Schutte (1991)

Fout

Fout - verkeerd, van de verkeerde kant. In het lesbiaans heeft fout dus een positieve betekenis.

2024-03-29
Politiek woordenboek

Marco Bunge (1985)

Fout

In: in de fout gaan. Een verkeerde uitspraak doen, een ontwikkeling verkeerd inschatten, enzovoort.

2024-03-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

fout

In enkele verb. die in de standaardt. niet voorkomen: dat is zijn fout, schuld; - in fout zijn (gall., naar fr. être en faute), schuld hebben, de schuld zijn, fout zijn enz.; - iem. in fout vinden (gall., naar fr. trouver en faute), op een fout, een vergissing betrappen; - zonder fout (naar fr. san...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

fout

zn.: zie zoute fout.