fors
fors - Bijvoeglijk naamwoord 1. groot in zijn soort ♢ Er vond een forse stijging in de olieprijs plaats. Uitdrukkingen en gezegden ♦ fors omhoogschieten
Wiktionary (2019)
fors - Bijvoeglijk naamwoord 1. groot in zijn soort ♢ Er vond een forse stijging in de olieprijs plaats. Uitdrukkingen en gezegden ♦ fors omhoogschieten
Muiswerk Educatief (2017)
fors - bijvoeglijk naamwoord 1. nogal groot ♢ we moeten er wel een fors bedrag voor neertellen 2. met flinke afmetingen ♢ deze taart is fors uitgevallen Bijvoeglijk naamwoord: fors ...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., foars, mânsk, stoer; (van gestalte), ûntlein, omtlein, útboud skuilich; hij is — van leden, der sit ruil en skuil oan him; — persoon, hufter setter, goffert.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -t), waar kracht uit spreekt, krachtig, stevig (met betr. tot personen vooral met gedachte aan nogal zware bouw): een forse kerel; een forse lichaamsbouw ; ook van de stem, en van handelingen en uitingen: een forse maatregel; een zaak fors aanpakken (soms in de zin van: met te veel kracht): een fors behandelde...
Dr. J.F.L. Montijn (1949)
abl. forte, f. toeval, blind toeval, fors fuat (= sit)! moge het gelukken, Ter., forte temere, Ter., Liv., of forte temere casu, op goed geluk, Cic.; abl., forte, toevallig, Cic., vooral na si, sin, ne, nisi en dgl. = soms, misschien, Cic., maar ook si forte (sc. contingit), als het goed gaat,...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: