Wat is de betekenis van fluim?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

fluim

1) (19e eeuw) (oorspr. stud.) onuitstaanbare kerel; misselijke vent; nietsnut. Ook wel een 'kwal' genoemd. Vermeld door Stoett (Nederlandsche Spreekwoorden. 1943, onder het lemma 'emmer'). • Een beroerde vent, zegt de een. Een fluim die boekjes schrijft, zegt een ander. (Johannes Kneppelhout: Studenten-typen. 1839-1841) •...

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

fluim

fluim - Zelfstandignaamwoord 1. vocht dat in de mond vloeit uit de speekselklieren fluim - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van fluimen ♢ Ik fluim 2. gebiedende wijs van fluimen fluim! 3. (bij inversie) tweede persoon enk...

2024-04-24
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Fluim

Fluim - laffe, vervelende kerel.

2024-04-24
Dokterswoordenboek

Jannes van Everdingen en Arnoud van den Eerenbeemt (2010)

fluim

Slijm uit je longen, luchtwegen of neusholte dat je uitspuugt. Slijm uit je longen of luchtwegen heet ‘sputum’ en als iemand het met wat moeite ophoest, heet zo’n fluim een ‘rochel’. Snot, uit je neus, kun je ophalen. Het komt dan in je keelgat en daarvandaan kun je het uitspugen. Ook dat is een fluim. Er kunnen bacteriën en bloedsporen in zitten....

2024-04-24
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Fluim

slijm; mispunt

2024-04-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

fluim

sien fleim.

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Fluim

s., rachel, kwalster.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Fluim

v. (-en), 1. hoeveelheid slijmachtige stof die men opgeeft, kwalster: fluimen opgeven, lozen ; 2. (fig. gemeenz.) een fluim van een vent, iem. zonder karakter, kwal, mispunt.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

fluim

o.-Fr. flume, v. Lat. flumen = stroom, 1. v. -en, fluimpje (slijmerig speeksel, inz. hoeveelheid slijm, die men tegelijk door de mond loost; uitgespuwde slijm, rochel); 2. m. -en (verachtelijk persoon, kwal): een fluim (van een vent).