Wat is de betekenis van flink?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

flink

Het begrip flink heeft 4 verschillende betekenissen: 1) stevig van lichaamsbouw. stevig van lichaamsbouw; welgebouwd; fors. 2) zijn best doend. zijn best doend; kranig. 3) vrij groot. vrij groot in afmeting, omvang, hoeveelheid of hevigheid. 4) in sterke mate. in sterke mate; erg; zeer.

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

flink

flink - Bijvoeglijk naamwoord 1. stevig van lichaamsbouw Je zoon is al een flinke jongen geworden. 2. groot van afmeting of hoeveelheid Hij nam een flinke teug van het bierflesje. Jan heeft een flink pak slaag...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

flink

flink - bijvoeglijk naamwoord 1. nogal groot ♢ dat is al een flinke jongen 2. erg, zeer ♢ het was flink koud buiten 1. dat zal een flinke duit kosten ...

2024-04-25
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

flink

Draai, klap, slag, inz. in de verb. iem. een flink geven, een draai om zijn oren, een oorvijg geven.

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

flink

lewendig, rats, kranig; behoorlik; groot; vinnig.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Flink

adj. & adv., flink, feardich, fiks braef, kantich, kras, hecht; (adv.), omraek, omreitsen; — waaien, regenen, tawaeije, -reine; -er maken, opskerpje -skranderje, -slypje, -munsterje; dat is , dat hâldt; dat is niet, dat is net tige; een -e vrouw, in helder...

2024-04-25
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Flink

vlug, behendig, rap; flink zu Fuß, vlug ter been.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

flink

I. bn., bw. (1 fiks, vlug, ferm, kloek; 2 aanzienlijk, vrij groot, ruim); 1. een flinke vent, kranig; flinke kerels; een flinke huisvrouw; een flink karakter, een flinke houding, fiks; flink optreden; hij is nog flink voor zijn jaren, kras; iem. flink de waarheid zeggen; 2. een flinke som gelds; flink betalen; een flinke wandeling; II. m. -en (Z....