flappen
flappen - Werkwoord 1. met een ruk gooien, smijten flappen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord flap Verwante begrippen houwen, klappen, meppen, slagen
Wiktionary (2019)
flappen - Werkwoord 1. met een ruk gooien, smijten flappen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord flap Verwante begrippen houwen, klappen, meppen, slagen
Muiswerk Educatief (2017)
flappen - regelmatig werkwoord uitspraak: flap-pen 1. een klapperend geluid maken ♢ het zeildoek flapt door de wind Regelmatig werkwoord: flap-pen ik flap jij/u flapt ...
Van Dale Uitgevers (1950)
(flapte, heeft geflapt), 1. (gew.) klappen, slaan; een klappend geluid maken: de deur flapt; hij flapte hem om de oren; — met geraas werpen: iets op de grond flappen; — naar binnen flappen, (een glas) snel uitdrinken; 2. (gemeenz.) hij flapt er maar alles uit, hij zegt alles wat hem voor de mond komt,...
M. J. Koenen's (1937)
flapte, h. geflapt (1 met een klappend geluid stoten, slaan enz.; 2 met er uit: iets zonder nadenken zeggen; enfant terrible zijn): 1. de zeilen flappen tegen de masten; de banieren flappen in de wind; iets tegen de grond flappen, smijten; 2. hij flapt er alles maar uit.
Jozef Verschueren (1930)
(flapte, heeft geflapt) 1. met een ruk gooien: iets tegen de grond -. 2. klapperen: het zeildoek flapte langs de masten. 3. babbelen, klappen, slaan: er alles maar uit-.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Flappen - fleeren, duvelen of stakelen, zijn uitdrukkingen meest door visschers aan boord van schepen gebruikt voor het ontsteken en toonen van een stakelvuur of stakellicht. (Eng. flare up light.)
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
(flapte, heeft geflapt), I. onoverg., klappen, slaan; een klappend geluid maken: hij flapte hem om de oren; een wimpel flapt; II. overg., 1. met geraas werpen: iets op de grond naar binnen —, (een glas) snel uitdrinken; 2. hij flapt er maar alles uit, hij zegt alles wat hem voor de mond komt; hij zegt zonder nadenken alles wat hij denkt.
J.H. van Dale (1898)
FLAPPEN, (flapte, heeft geflapt), (gew.) klappen, slaan, een klappend geluid maken: de deur flapt; hij flapte hem om de ooren; met geraas werpen: iets op den grond flappen; — naar binnen flappen, (een glas) leegdrinken; — (gemeenz.) hij flapt er maar alles uit, hij zegt alles wat hem voor den mond komt, of ‘t past of niet; hij ze...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: