Wat is de betekenis van fietser?

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

fietser

iemand die fietst. iemand die zich op de fiets in het verkeer begeeft; iemand die fietsend aan het verkeer deelneemt; verkeersdeelnemer op de fiets; iemand die fietst. Voorbeelden: Fietsen is goed voor de gezondheid. Dit blijkt ook uit het onderzoek van Ingrid Hendriksen. Fietsen is snel. De fietser is onafhankelijk. Fietsen is goedk...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

fietser

fietser - Zelfstandignaamwoord 1. (verkeer) iemand die met een fiets rijdt Fietsers lopen groot gevaar als ze in de "dode hoek" van een vrachtwagen fietsen. Woordherkomst afgeleid van fietsen met het achtervoegsel -er Synoniemen wielrijder Verwante begrippen fietsst...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

fietser

fietser - zelfstandig naamwoord uitspraak: fiet-ser 1. iemand die (geregeld) fietst ♢ er reed een eenzame fietser over de dijk 1. een recreatieve fietser [die alleen voor zijn plezier fietst]...

2024-04-25
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

fietser

(de; -s) - iem. die (geregeld) fietst, syn. wielrijder: een recreatieve, of juist een bloedfanatieke fietser.

2024-04-25
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

fietser

fietser - Te gebruiken voor berijders van fietsers.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Fietser

m. (-s), iem. die (bij een gelegenheid) fietst of die geregeld van de fiets gebruik maakt: het is druk met fietsers; hij is een hartstochtelijk fietser.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

fietser

m. fietsers (wielrijder).

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

fietser

(‘fi:tsər) m. (—s) hij die fietst.