Wat is de betekenis van fietsenstalling?

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

fietsenstalling

1) (1949) (inf.) slecht gebit of weinig tanden. Syn.: fietsenrek (3)*. • En hij pakt zijn revolver en schiet Willem drie rotte kiezen uit zijn smoel. ’t Leek naderhand wel een fietsenstalling. (Toon Kortooms: Beekman en Beekman. 1949) • Fietsenstalling: slecht gebit. (Opoe Herfst. Samengesteld door het reclame adviesbureau...

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

fietsenstalling

fietsenstalling - Zelfstandignaamwoord 1. een tijdelijke (soms overdekte) bewaarplaats voor één of meer fietsen Woordherkomst samenstelling van fiets en stalling met het invoegsel -en- Synoniemen rijwielstalling

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

fietsenstalling

fietsenstalling - zelfstandig naamwoord uitspraak: fiet-sen-stal-ling 1. ruimte of plaats waar je tijdelijk je fiets neer kunt zetten ♢ het is veiliger om je fiets in de fietsenstalling te zetten Zelfstandig naamwoord: fiet-sen-stal-ling ...

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

2024-04-20
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)