Wat is de betekenis van Fietsen?

2023-04-01
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2023)

fietsen

1) (1906) (Barg.) handen; benen. • (Köster Henke: De boeventaal. 1906) • Hei je kouwe fietse? ... spotte kwasi-meelijdend Neel. (Is. Querido: De Jordaan. 1912) • Fietsen, (Barg.) handen; ook: benen. (Fokko Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955) • (Justus van de Kamp & Jacob van der Wijk: Koosjer Nederlands. 2006)...

Lees verder
2023-04-01
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

fietsen

fietsen - Werkwoord 1. op een fiets rijden Zij fietst zo naar de markt. fietsen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord fiets Woordherkomst Afgeleid van fiets met het achtervoegsel -en Verwante begrippen fiets, fietser, cyclisme

Lees verder
2023-04-01
Historische collectie Nederland begrippenlijst

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

fietsen

Een fiets is een voertuig dat door spierkracht wordt aangedreven. De snelheid kan variëren aangezien de gebruiker zelf kan bepalen hoeveel energie hij/zij in het aandrijven steekt. De hedendaagse fiets bestaat uit ten minste twee wielen, een frame, een zadel, een stuur en een trapas met pedalen. Sommige fietsen hebben een (hulp)motor. Fietsen...

Lees verder
2023-04-01
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

fietsen

fietsen - regelmatig werkwoord uitspraak: fiet-sen 1. rijden op een fiets ♢ hij fietste van Amsterdam naar Utrecht 1. ga toch fietsen! [ga weg!; hou op!] Regelmatig werkwoord: ...

Lees verder
2023-04-01
Jargon & Slang van Zendamateurs

Marc De Coster (2017)

Fietsen

Fietsen - afstellen; een vrij kanaaltje zoeken.

2023-04-01
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

fietsen

geslachtsgemeenschap hebben: ENDT.

2023-04-01
Wielersportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

fietsen

(onov ww; fietste; h. en is gefietst) 1 - op de fiets rijden: dat (die) is fietsen, met de noorderzon vertrokken, verdwenen, weg, zoek; joh, ga fietsen, wegwezen, ophoepelen; met losse handen, zonder handen fietsen, fietsen zonder de handen te gebruiken, bv. om te eten tijdens een wedstrijd of op een eenwieler. • Te land, ter zee en in de lucht is...

Lees verder
2023-04-01
Woordenboek Van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

fietsen

Bargoense term voor copuleren. Vanwege de op- en neergaande beweging van de benen. Volgens het WNT (1916): ‘eene vrouw beslapen. In zeer platte taal (straatliederen)’. Fiets als metafoor voor de copulatie ook in de uitdrukking: ‘op een ouwe fiets leer je het best’: vrijen leer je het best bij een oudere, rijpere vrouw. En als het fietsen is gedaan...

Lees verder
2023-04-01
MOM's lexicon van de opvoedmisstanden

Marga Schiet (2003)

Fietsen

Kinderen die goed kunnen fietsen, kun je alleen op de fiets laten gaan. Was dat maar waar. De meeste kinderen kun je pas met een jaar of elf alleen op de fiets laten gaan. Want om alleen op de fiets naar school te kunnen, moet een kind eerst nog veel meer kunnen dan goed kunnen fietsen. Hij moet zijn fiets goed onder controle kunnen houden en hij m...

Lees verder
2023-04-01
Woordenboek Populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Fietsen

1. weg, verdwenen: dat is fietsen;ook van personen: die is fietsen.Slanguitdr., wellicht ontstaan tijdens de bezettingstijd. 2. daar is/valt mee te-,daar heb je iets aan; daar valt iets mee aan te vangen. Modieuze uitdr., vooral geliefd bij journalisten en politici. Met CDA of VVD is wel te fietsen: een beetje evenwicht herstellen. (De Volkskrant,...

Lees verder
2023-04-01
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

fietsen

In ons materiaal komt de verwensing ga nou gauw fietsen! voor. In geval van boosheid, ongeloof, verontwaardiging, frustratie en irritatie wordt zij schertsend gebruikt. De betekenis is ‘kom nou’. In Vlaanderen gebruikt men loopt fietsen!, met de emotionele betekenis ‘ik walg van je, maak dat je wegkomt’.zie fie...

Lees verder
2023-04-01
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

fietsen

fietsen - copuleren; wrsch. naar de op- en neergaande beweging (van de benen). En als het fietsen is gedaan, Dan moet het meisje in de kraam. Boeventaal 16 [1906].

Lees verder
2023-04-01
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

fietsen

(fietste, heeft gefietst), (ook:) vorm van touwtje springen als in het citaat. Men kan met twee benen tegelijk springen of eerst op het ene en dan op het andere (fietsen) waardoor er springend een bepaalde afstand kan worden afgelegd (Nekrui 41). - Etym.: De beweging met de benen lijkt op die bij het fietsen op een fiets.

Lees verder
2023-04-01
De vreemde woorden.
woordenboek

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Fietsen

mv., (Barg.) handen; ook: benen.

2023-04-01
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Fietsen

v., fytse; met tem. mee —, mei immen op fytse; de verkeerde kant uit —, jin forfytse; zich overspannen met —, jin forfytse.

2023-04-01
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Fietsen

(fietste, heeft en is gefietst), 1. op de fiets rijden: ik fietste over de Breestraat; 2. zich per fiets begeven: ioij zijn naar Den Haag gefietst; 3. gebruik maken van een fiets: zij fietst niet; 4. de genoemde hoedanigheid hebben met betr. tot liet fietsen : die weg fietst lekker; 5. (dievent.) coïre.

Lees verder
2023-04-01
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

fietsen

handen, ook wel benen. Daar zag ik Frans met paternosters om ze fietsen. Hij had z’n keesje in z’n linkerfiets gespuwd.

Lees verder
2023-04-01
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

fietsen

fietste, b. gefietst (Z.-N. flemen).

2023-04-01
Jozef Verschueren

Jozef Verschueren (1930)

Fietsen

1 fiets voor 1. Denemarken 1,75 inw. 2. Nederland 2 Zweden 2 4. België 4 Frankrijk 4 Groot-Brittannië 4 Zwitserland 4 8. Finland 11 10. Noorwegen 11 11. Verenigde Staten 14 12. Spanje 44 13. U.S.S.R. 160 China 1900 .

Lees verder
2023-04-01
Wat is dat? Encyclopedie voor jongeren

P.J.F.H. van de Rivière, R. de Ruyter-van der Feer (1928, 1930 en 1938)

Fietsen

Er is geen land ter wereld, waar de fiets zo populair is als bij ons. De meesten van ons zijn als ’t ware aan de fiets vastgegroeid en we kunnen ’t haast niet over ons hart verkrijgen, als we even aan den overkant van de straat een boodschap moeten doen, om lopende te gaan. We grijpen vlug de fiets en springen erop!Het fietsen zit ons H...

Lees verder