fiedel
(18e eeuw) (< Hoogduits Fiedel) (inf.) viool. Zie ook: zoiets heb ik nog nooit op de fiedel horen spelen. Als werkwoord: fiedelen*. Syn. uit de volkstaal voor viool: jammerhout*; jammerkast*; jengelhout*; klaaghout*; trekplank*. Een slechte vioolspeler is een vioolkrabber*. • Daar duurde de pret nog lang na. Harmen kwam met z'n fiedel op d...