Fiducie in iets/iemand hebben
vertrouwen op de afloop van een zaak, of het blindvaren op een persoon. Van het Latijnse/fdtic/a ‘vertrouwen’. Al opgetekend in de 18de eeuw (het WNT citeert o.a. A.R. Falck: Brieven,1795 - 1843) en tegenw. nog steeds gebruikelijk in het informele en meer volkse taalgebruik. De verhalen uit de bijbel hebben geen bewijskracht, maar zeggingskracht. H...