Wat is de betekenis van fideel?

2024-04-25
Vergeetwoord

Redactie Ensie (2023)

fideel

"Fideel" is een bijvoeglijk naamwoord dat afkomstig is uit het Latijn, waar het "trouw" of "betrouwbaar" betekent. In het Nederlands wordt het gebruikt om te verwijzen naar iemand die vriendelijk, gul, hartelijk en betrouwbaar is. Deze term wordt vaak gebruikt om een positieve indruk van iemand te geven op basis van hu...

2024-04-25
AI woordenboek

ChatGPT (2023)

fideel

Fideel is een woord dat afkomstig is uit het Frans (fidèle) en dat in het Nederlands wordt gebruikt om iemand te beschrijven die betrouwbaar, loyaal of eerlijk is. Het kan ook verwijzen naar iets wat getrouw is aan een bepaalde standaard of norm.

2024-04-25
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

fideel

trouwhartig. Voorbeelden: Tot het laatste moment bleef hij fideel opdraven als het sportieve gelaat van Ford-Belgium en nooit heeft hij in zijn relaties met de buitenwereld ook maar zijdelings op zijn persoonlijk drama gezinspeeld. De Standaard, 1996 De vrienden Willemsfondsers Georgette en Denis Ureel, veel andere kennissen,...

2024-04-25
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Fideel

Zie Fidelis

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

fideel

fideel - Bijvoeglijk naamwoord 1. trouwhartig 2. opgeruimd van humeur Woordherkomst afgeleid van het Franse fidèle met het achtervoegsel -eel

2024-04-25
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Fideel

[Lat. fidelis = getrouw, van fides = trouw] 1 trouw, trouwhartig; 2 met opgeruimd gemoed en bereid tot gezellige activiteiten (bijv.: een fidele vent); van een opgewekte gezelligheid.

2024-04-25
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Fideel

trouwhartig; vrolijk

2024-04-25
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

Fideel

trouwhartig, gezellig, vrolijk, kameraadschappelijk.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Fideel

m -> Fidelis (Zuid-Ndl.).