Wat is de betekenis van Feesteling?

2025-01-17
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2025-01-17
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

feesteling

iemand die gevierd wordt, feestvarken Het hoort er natuurlijk bij dat men iemand op die eerbiedwaardige leeftijd een vriendelijk woord gunt. Wij zijn echter ver genoeg van de feesteling af om ongegeneerd te kunnen zeggen hetgeen we denken. (Geert Bekaert, Los in de ruimte) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 2 Vlaamshe...

2025-01-17
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

feesteling

(de, -en) iemand die gevierd wordt, feestvarken.’ Samen met zijn vrouw Maria die in 1974 overleed, kreeg de feesteling vier kinderen. - HN, 16-07-2002.

2025-01-17
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

feesteling

Persoon die gefêteerd wordt; gevierde. Hij wil ten slotte zijn beker ledigen op de gezondheid en het heil van de beminnelijke feestelingen, TEIRLINCK 1952, 2, 153.

2025-01-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Feesteling

m. en v. (-en), 1. die feest viert of helpt vieren; 2. (Zuidn.) hij te wiens ere een feest gevierd wordt.

2025-01-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

feesteling

m. en v. feestelingen (iem., die [mede] feest viert.

2025-01-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

feesteling

('fe:stәling) m. (-en) 1. deelnemer aan een feest. 2. persoon ter ere van wie een feest wordt gevierd.

2025-01-17
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

feesteling

m. (-en), iemand die feest viert of helpt vieren.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-01-17
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Feesteling

FEESTELING, m. en v. (-en), die feest viert of helpt vieren. FEESTELINGE, v. (-n).