fatsoenlijk
...
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. van niet lage, geringe stand of daarmee overeenkomend: hij is van fatsoenlijke afkomst; een fatsoenlijke buurt; een fatsoenlijke bedelaar, iem. die uiterlijk zijn waardigheid, zijn stand ophoudt, maar heimelijk armoede lijdt; 2. zich houdende aan, ofwel overeenkomstig het fatsoen in verschillende nuances...
Muiswerk Educatief (2017)
fatsoenlijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: fat-soen-lijk 1. met goede manieren, zoals het hoort ♢ hij gedraagt zich altijd fatsoenlijk 1. met goed fatsoen [als je niet uit de toon wilt vallen]...
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (1 overeenkomende met het fatsoen in bet. 2; welgemanierd, net, welvoeglijk; 2 eerbaar): 1. fatsoenlijk eten; fatsoenlijke mensen; 2. een fatsoenlijk meisje.
Jozef Verschueren (1930)
(fat'soenlәk) bn. en bw. (-er, -st) 1. welgemanierd, wellevend: zich gedragen. Syn. ➝ braaf. 2. eerbaar: een meisje.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw. (er, -st), 1. van niet lage stand of daarmee overeenkomend: hij is van fatsoenlijke afkomst; fatsoenlijke armoede, toestand van iemand die uiterlijk zijn waardigheid, zijn stand ophoudt, maar heimelijk armoede lijdt; 2. overeenkomstig het fatsoen in verschillende nuances, hetzij met betrekking tot eer en zedelijke normen, hetzij meer me...
J.H. van Dale (1898)
FATSOENLIJK, bn. bw. (-er, -st), overeenkomstig het fatsoen, de goede manieren, welgemanierd; behoorlijk, welvoeglijk; de fatsoenlijke stand; een fatsoenlijk man; geen fatsoenlijk woord hoort men van hem; fatsoenlijk handelen, spreken; hij ziet er fatsoenlijk uit; — zindelijk dat kind is nog niet fatsoenlijk; — eerbaar: een fatsoenlijk...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: