Wat is de betekenis van familievakantie?

2024-04-19
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

familievakantie

gezinsvakantie. vakantie van ouders met hun kinderen; vakantie met het gezin; gezinsvakantie. Voorbeelden: Dit Carribean Parc ligt in Oostbroek, de winderige grijze badplaats waar de hoofdpersoon als kind naargeestige familievakanties doorbracht. NRC, 1993 Op mijn elfde, toen ik bijna verlost was van familievakanties, ging ik...