falievouwer
(16e eeuw, vero.) (scheldw.) onbetrouwbaar persoon; huichelaar; pluimstrijker. Terug te vinden bij Tuinman, Harrebomée en De Cock, doorgaans in de betekenis van ‘vleier’. • t Is een falievouwer. Dat kan verbastert zyn van faalvouwer, die ymands faalen, of feilen, op eene pluimstrijkende wijze bedekt, verschoont, en...