Wat is de betekenis van Faam?

faam - Zelfstandignaamwoord 1. reputatie ♢ Deze man schijnt te goeder naam en faam bekend te staan. 2. roem ♢ Die acteurs van tegenwoordig genieten van grote faam. Synoniemen bekendheid, beroemdheid, vermaardheid, naam, renommee

faam - zelfstandig naamwoord 1. heel bekend zijn ♢ hij geniet faam als hardrijder Zelfstandig naamwoord: faam de faam Synoniemen roem

Een gevleugelde vrouwenfiguur, meestal afgebeeld met een bazuin/spreektrompet in de hand om daarmee de lof van de dode te verkondigen. Te goeder naam en faam bekend staan is een oud gezegde.

roem; (goeie) naam.

s., faem, rom.

...

v., g. mv., 1. (fab.) godin die de daden der helden uitbazuint, afgebeeld als een vrouw met vleugels en een menigte ogen, oren en monden of mot een bazuin; het vliegende gerucht; — de faam gaat, het gerucht, de mare gaat. 2. roep, reputatie, naam; — te goeder naam en faam bekend staan, gunstig bekend zijn; — roem, vo...

v. Lat. Fama (fari = spreken)1. myth. de godin van het gerucht, van de roem o. a. voorgesteld met vleugels, duizend ogen en duizend monden of met een spreektrompet, aan de mond; 2. v. (gerucht, mare; naam, reputatie; inz. goede naam, reputatie; roep, roem, vermaardheid): te goeder naam en faam bekend staan.

→ Fama.