Exitus
afloop
Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)
Lat. voor uitgang; wordt meestal gebruikt in de betekenis van exitus letalis, het overlijden (zie dood).
Van Dale Uitgevers (1950)
-exi'tus ac'ta probat' (Lat.), de uitslag kenmerkt het werk (Ovid., Eer. 2, 85); — exi'tus in' dubio est', de uitslag is twijfelachtig (Ovid., Fast. 1, 781).
Dr. J.F.L. Montijn (1949)
ūs, m. 1. eig., het uitgaan, uitgang, afvaart; meton., uitgang (als plaats). 2. overdr., uitweg, uitkomst; uitgangspunt, vand. = aanleiding; einde, doel. | in ’t bijz., afloop, ontknoping (van een toneelstuk), praegn., levenseinde. | besluit, slotwoord. | afloop = uitslag, resultaat, lot.
Herman Pinkhof (1923)
(Lat., uitgang, afloop), de dood. E. letalis (letum, dood), doodelijke afloop. E. pelvis, bekken, uitgang, benedenste opening van het bekken.
dr. H. Pinkhof (1923)
(Lat., uitgang, afloop), de dood. E. letalis (letum, dood), dodelijke afloop. E. pelvis, bekkenuitgang, benedenste opening van het bekken.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: