Wat is de betekenis van evengoed?

2025-07-09
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-09
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-09
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Evengoed

bw., 1. drukt uit dat een bewering of mogelijkheid in dezelfde mate voor een andere persoon of zaak geldt, evenzeer: gij zijt evengoed schuldig als uw broeder. 2. drukt uit dat twee handelwijzen gelijkwaardig zijn of hetzelfde resultaat hebben: je kunt dat evengoed zó doen; je kunt nu evengoed naar huis gaan; — [geen same...

2025-07-09
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

evengoed

evengoed - Bijwoord 1. toch Hij kan evengoed gaan zwemmen, ook al heeft hij een grote wond op zijn been. 2. al met al Evengoed is uitgerekend nu moed vereist om Poetin (en Trump) te antwoorden met daden van de EU. Nederlandse politici zijn zoals bekend er...

2025-07-09
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

evengoed

evengoed - bijwoord uitspraak: e-ven-goed of e-ven-goed 1. op dezelfde manier ♢ meisjes hebben evengoed recht op een opleiding als jongens 2. het maakt niets uit ♢ als je hem niet gebruik...

2025-07-09
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Evengoed

adv., (al)Iikegoed, krektsagoed, foar ’t selde.

2025-07-09
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

evengoed

bw. (netzo goed, evenzeer): zó kan het evengoed; je bent evengoed schuldig als hij.

2025-07-09
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

evengoed

('e:vәn) bw. net zo goed: ik had kunnen loochenen.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-09
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

evengoed

bw., 1. drukt uit dat een bewering of mogelijkheid in dezelfde mate voor een andere persoon of zaak geldt; evenzeer: jij bent — schuldig als je broer; 2. drukt uit dat twee handelwijzen gelijkwaardig zijn of hetzelfde resultaat hebben: je kunt dat — zo doen; je kunt nu — naar huis gaan.