Wat is de betekenis van emmer?

2024-04-20
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-20
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

emmer

1) (19e eeuw) (Barg.) scheldw. voor een minderwaardig of vies persoon, inzonderheid een hoer (omdat iedereen er op gaat. Om dezelfde reden gebruikt men ook het scheldwoord schijthuis* en Haagse* plee). 'Emmeren' is niet alleen informeel taalgebruik voor 'zeuren', in het Bargoens betekent het ook 'geslachtsgemeenschap hebben' (oorspronkelijk: sodomi...

2024-04-20
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Emmer

Zie Emmert

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Emmer

Emmer - Bijvoeglijk naamwoord 1. (demoniem) op Emmen betrekking hebbend Woordherkomst Afgeleid van Emmen met het achtervoegsel -er Synoniemen Emmens

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

emmer

emmer - zelfstandig naamwoord uitspraak: em-mer 1. vat met hengsel waar je vloeistof in kunt vervoeren ♢ hij gooide een emmer water over de auto 1. alsof je een emmer leeggooit! [alsof het niks is;...

2024-04-20
Jargon & Slang van Wielrenners

Marc De Coster (2017)

Emmer

Emmer - 'staan als een emmer': slecht fietsen. Syn.: als een drol in het rond fietsen, als een kip zonder kop fietsen. Vgl. Fr. pédaler dans la semoule, dans la choucroute.

2024-04-20
Golfsportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

emmer

(de; -s) GV - vat dat ingegraven in een weiland als hole fungeert bij boerengolf.

2024-04-20
Atletiek- en turnwoordenboek

Jan Luitzen (2008)

emmer

(de; -s) TU - voltigehulpmiddel: aan touw aan het plafond (of aan de ringen) vastgeknoopte emmer, waarin de beginnende voltigeturn(st)er zichzelf bewegingsgevoel voor het flanken kan aanleren door zijn voeten in de emmer te plaatsen en rond te draaien (met handen bv. op een ‘paddenstoel’), eerst op de grond (in verband met de handplaatsing), later...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Pierewaaien (Quiz)

Genootschap Onze Taal (2001)

emmer

Waar komt emmer vandaan? a van het Griekse amphora (‘vat met twee handvatten’); b van het West-Germaanse ember (‘waterdrager’); c van het Middelnederlandse werkwoord hemmeren (‘dragen’).