emmer
...
Marc De Coster (2020-2024)
1) (19e eeuw) (Barg.) scheldw. voor een minderwaardig of vies persoon, inzonderheid een hoer (omdat iedereen er op gaat. Om dezelfde reden gebruikt men ook het scheldwoord schijthuis* en Haagse* plee). 'Emmeren' is niet alleen informeel taalgebruik voor 'zeuren', in het Bargoens betekent het ook 'geslachtsgemeenschap hebben' (oorspronkelijk: sodomi...
Wiktionary (2019)
Emmer - Bijvoeglijk naamwoord 1. (demoniem) op Emmen betrekking hebbend Woordherkomst Afgeleid van Emmen met het achtervoegsel -er Synoniemen Emmens
Muiswerk Educatief (2017)
emmer - zelfstandig naamwoord uitspraak: em-mer 1. vat met hengsel waar je vloeistof in kunt vervoeren ♢ hij gooide een emmer water over de auto 1. alsof je een emmer leeggooit! [alsof het niks is;...
Marc De Coster (2017)
Emmer - 'staan als een emmer': slecht fietsen. Syn.: als een drol in het rond fietsen, als een kip zonder kop fietsen. Vgl. Fr. pédaler dans la semoule, dans la choucroute.
Jan Luitzen (2008)
(de; -s) TU - voltigehulpmiddel: aan touw aan het plafond (of aan de ringen) vastgeknoopte emmer, waarin de beginnende voltigeturn(st)er zichzelf bewegingsgevoel voor het flanken kan aanleren door zijn voeten in de emmer te plaatsen en rond te draaien (met handen bv. op een ‘paddenstoel’), eerst op de grond (in verband met de handplaatsing), later...
Genootschap Onze Taal (2001)
Waar komt emmer vandaan? a van het Griekse amphora (‘vat met twee handvatten’); b van het West-Germaanse ember (‘waterdrager’); c van het Middelnederlandse werkwoord hemmeren (‘dragen’).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: