Wat is de betekenis van Elkander?

2025-03-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Elkander

in gesproken taal Elkaar, Mekaar, veroud en gew. Malkander, wederk. vn., 1. zonder vz., om uit te drukken dat van twree of meer personen ieder op gelijke wijze tegenover de andere handelt, de een de ander, wederkerig : in de trein groeten de mensen elkander niet; in elkanders gezelschap; men vliegt elkander in het haar. 2. met voorzetsels...

2025-03-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

elkander

elkander - Wederkerig voornaamwoord 1. drukt uit dat van twee of meer personen ieder op zijn eigen manier tegenover de ander handelt Zij waren echt aan elkander gewaagd. Synoniemen [1] elkaar Verwante begrippen mekaar, mekander

2025-03-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

elkander

elkander - voornaamwoord uitspraak: el-kan-der 1. de een (en) de ander ♢ ze hebben elkander het ja-woord gegeven (ouderwets) Voornaamwoord: el-kan-der Synoniemen elkaar

2025-03-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

elkander

(el'kandər) wederk. vrnv. 1. elk (aan, met, van) de ander : ontmoeten; aan denken; met twisten; van spreken; door genomen, gemiddeld; hoe zit dat in -, hoe is dat samengesteld of hoe is het met die zaak gesteld? → gewaagd. 2. ter aanduiding van een onderlinge nauwe aaneensluiting : in -; bij -, Syn. → bijeen; onder -, Syn. → do...

2025-03-27
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

elkander

elkander geleed woord Zie: elkaar

2025-03-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Elkander

ELKANDER, gemeenz. ELKAAR, MALKANDER, MEKAAR, wederzijdsch voorn, de een den ander, wederkeerig in den trein groeten de menschen elkander niet; in elkanders gezelschap; (ook) men vliegt elkander in het haar; — meestal met voorzetsels verbonden: wij wandelden met elkander, samen; — zij zitten naast elkander de een naast den ander; twee...

2025-03-27
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2025-03-27
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Elkander

Elkander, vn. en bijw. de een den ander, onderling, wederkeerig; door -, verward, alles dooreen; onder -, zonder regel of orde; de armen over -, gekruisd.