Wat is de betekenis van eindeloos?

2024-04-25
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

eindeloos

(1966) (jeugd) geweldig, leuk, prachtig. • Vooral 'Gimme some loving' van Spencer Davis zongen ze eindeloos. (Hitweek, 30/12/1966) • En op de Dam bij 't monument Zit je geweldloos op je krent Je versiert een eindeloze meid Maar raakt haar aan een neger kwijt. (Kees van Kooten & Wim de Bie: Dat is de blues. 1969) &b...

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

eindeloos

eindeloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. waaraan geen einde komt of althans schijnt te komen Die eindeloze oorlog is een bron van veel ellende. 2. heel fijn Het was een eindeloze vakantie mooi weer, geen wind, lekker zonnetje en toch niet te warm....

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

eindeloos

eindeloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ein-de-loos 1. waar geen einde aan lijkt te komen ♢ de middag duurde eindeloos 2. heel erg goed of leuk ♢ het was een eindeloos feest! Bij...

2024-04-25
Recht voor z'n raap

Rouke G. Broersma (1970)

Eindeloos

geweldig, enorm.

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

eindeloos

sonder end, oneindig; talloos; (skynbaar) onophoudelik; mateloos, grenseloos.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Eindeloos

adj. & adv., einleas, sûnder ein.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Eindeloos

I. bn., 1. zonder einde, oneindig: de eindeloze ruimte; 2. (schijnbaar) nooit ophoudend, aldoor durend : dat eindeloze vragen, getob ; II. bw., 1. zonder ophouden, zo dat er geen einde aan komt of schijnt te komen : eindeloos ruist de zee ; het duurt eindeloos lang ; 2. in de hoogste mate: God is eindeloos goed; zij zijn eindeloos gelukkig ;...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

eindeloos

I. bn. (1 v. e. afstand enz.; zonder einde, nergens eindigend; oneindig; zeer uitgestrekt, onafzienbaar; 2 v. e. duur, handeling: nooit ophoudend): 1. de eindeloze heide; 2. een eindeloze twist, herhaling. II. bw. (1 zonder ophouden, zonder einde; 2 zo, dat er geen einde aan komt of schijnt te komen; 3 zeer; oneindig): 1. dat eindeloos critizeren...