Wat is de betekenis van eigenen?

2025-05-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Eigenen

(eigende, heeft geëigend), 1. (veroud.) toeëigenen; 2. zich eigenen in de bet. van zich lenen, geschikt zijn, is een germanisme.

2025-05-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

eigenen

eigenen - Werkwoord 1. (refl) zich ~ tot geschikt zijn voor iets, zich lenen voor Dat gereedschap eigent zich niet daartoe. 2. zich toe-eigenen Woordherkomst afgeleid van eigen met het achtervoegsel -en (of van het Duitse 'sich eignen')

2025-05-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

eigenen

eigende, h. geëigend (toeëigenen), w.i.g.; refl. zich eigenen, z. lenen, geschikt zijn, b.v. dat eigent zich niet tot zo iets, is een germ.

2025-05-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

eigenen

('eigənən) (eigende, heeft geëigend) 1. toeëigenen. 2. zich -, Germ. geschikt zijn.

2025-05-17
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Eigenen

EIGENEN, (eigende, heeft geëigend), toeëigenen. (Eigenen, zich eigenen in de bet. van voegen, passen is een germanisme, evenals tot iets geëigend zijn, tot iets eene eigenaardige strekking of geschiktheid hebben). EIGENING, v.