Egge
Zie Ege
Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)
(ook: igge = hoek; Engels: edge, Duits: Eche). In: Eggedijk, onder Miedum; Kromme Egge, onder Akkrum; de Eggen, op Ameland; Surich, in Wonseradeel; Nordig (Norg), Surig (Sorg), bij Molkwerum. Zie: Moerman, 61; Schönfeld, Veldnamen, 112.
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (-n), 1. zelfkant van een weefsel (thans neg); 2. het scherp van een mes, beitel, bijl enz. ; 3. dagzijde van een lichtopening in een muur voor zover die vóór een kozijn in het gezicht komt: een boogvenster met afzettende eggen.
Winkler Prins (1949)
landbouwwerktuig, reeds bekend bij de Egyptenaren, Joden, Romeinen (niet bij de Grieken). Zij bestaat uit een raam (ijzer of hout) met tanden. Van voren zit er een aanspanningsinrichting aan, van achteren dikwijls een ketting met knuppel om het werktuig te kunnen lichten. De moderne E. is de schijf-E. Aan twee horizontale assen, die een stompe hoek...
M. J. Koenen's (1937)
v. eggen (landbouwwerktuig: houten of ijzeren raam met pinnen om grove kluiten fijn te maken, het zaad met aarde te bedekken); zie ook: stormegge.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: