Wat is de betekenis van eentonig?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

eentonig

eentonig - Bijvoeglijk naamwoord 1. saai doordat het telkens hetzelfde is - Jan deed eentonig werk waarbij hij telkens bakken van de lopende band moest afhalen. - Veel mensen denken dat werken aan het wikiwoordenboek eentonig werk is, maar dat is het niet...

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

eentonig

eentonig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: een-to-nig 1. zonder afwisseling ♢ dit liedje is erg eentonig Bijvoeglijk naamwoord: een-to-nig ... is eentoniger dan ... het eentonigst...

2024-04-25
Nederlands Logopedisch Lexicon

L.J.M. Bogaert (2007)

Eentonig

(bn.), → monotoon.

2024-04-25
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

eentonig

vervelig, eenselwig.

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Eentonig

adj. & adv., ientoanich, -lûdich.

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Eentonig

bn. bw. (-er, -st), 1. dezelfde toon houdende of zonder veel verscheidenheid van toon: eentonig gezang; 2. weinig afwisseling of verscheidenheid opleverend: eentonige dagen; eentonig werk; eentonig tikte de klok.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

eentonig

bn., bw. (1 met één toon, en dan meestal een'tonig; 2 met weinig verscheidenheid van toon; 3 zonder afwisseling; ongunstig: vervelend): 1. horens met ééntonig geluid staat de politie toe; 2. eentonig getik; 3. een eentonig leven; hij leest een eentonig verhaal.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

eentonig

(e:n'to:nəch) bn. en bw. (-er, -st) 1. met weinig verscheidenheid van toon : een gejammer; lezen. 2. met weinig afwisseling : een verhaal, werk. Tgst. afwisselend.