Een haneveer
D.i. een vechtersbaas; eig. iemand die een haneveer op zijn hoed heeft, hetzij een soldaat, een vrijbuiter of iemand, die als een groot heer is gekleed met een pluim op den hoed; vgl. Tuinman I, 290: Moeskoppende soldaten, en vrijbuiters, die ook haanenveêren genoemtwierden; Rotgans, Boerenkermis, bl. 9: Verwerp de haneveer en bonte kermislap...