Eb(be)
mnl. ebbe, getij, gedurende hetwelk het water aan de kust en de monden der rivieren afneemt. Afgeleid van af; umlaut en verdubbeling van de oorspr. b en daardoor bewaard blijven van den medeklinker zijn veroorzaakt door een j. Hhd. Ebbe, ofri. ebba, ags. ebba, eng. ebb. Verg. ons hebben, go. haban.