Wat is de betekenis van duvelen?

2024-04-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

duvelen

duvelen - Werkwoord 1. (intr) (informeel) last veroorzaken 2. (intr) (informeel) plotseling vallen Hij viel in slaap op de bank en duvelde daarna op de grond Woordherkomst afgeleid van duvel met het achtervoegsel -en

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Duvelen

zie DUIVELEN.

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

duvelen

(Z.-N. razen, tieren, vloeken, tergen).

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

duvelen

(duvelde, heeft geduveld) Sprkt. te keer gaan, opspelen : hij begon te -.

2024-04-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Duvelen

(duvelde, heeft geduveld), (steeds met een plaatsbepaling), 1. met geweld gooien: iemand het huis uit duvelen; 2. met geweld en lawaai vallen: van de trap duvelen.

2024-04-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Duvelen

DUVELEN, zie DUIVELEN.

2024-04-25
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)