Dubbel
Zie Dietbald
Wiktionary (2019)
dubbel - Bijvoeglijk naamwoord 1. tweemaal voorhanden ♢ Hij kreeg een dubbele uitkering. dubbel - Zelfstandignaamwoord 1. (m) persoon die in bepaalde scenes een acteur vervangt 2. (n) dubbelspel bij de tennissport 3. (m)/(n) soort bier dubbel...
Direct toegang tot alle 20 resultaten over Dubbel?
Muiswerk Educatief (2017)
dubbel - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: dub-bel 1. bestaande uit twee gelijke dingen ♢ ze hebben dubbel glas in de ramen 1. ze lagen dubbel van het lachen [ze moesten ontzettend lachen]...
drs. Toine van Hoof (2017)
1. Doublet. De vernederlandste term mag volgens de spelregels bij het bieden niet gebruikt worden. 2. Tweede. Bijvoorbeeld heer-dubbel als aanduiding voor het bezit van de heer en een kleintje in een kleur. Ook: ander.
Peter Bakema (2003)
- dubbel en dik, geheel en al, ruimschoots, dubbel en dwars; Walt Disney World is niet meteen goedkoop te noemen, al is het zijn geld dubbel en dik waard. - HN, 08-02-2003. - wegens dubbelgebruik, wegens overcompleet. Verkoop Canon P8500 elektronische schrijfmachine met bestand van 32.000 tekens, laatste nieuwe model, wegens dubbel...
Marc de Coster (1999)
Dubbel - ambivalent, meest in verbindingen als ergens dubbel in zijn ‘ergens een tweeslachtige mening over hebben’; ergens dubbel tegenover staan ‘ergens een tweeslachtige mening over hebben’. De uitdrukking werd mogelijk voor het eerst gebruikt door Van Kooten en De Bie op zondag 28 september 1980, tijdens een sketch over een mannenpraatgroep. De...
Marc de Coster (1998)
1. biseksueel. Een dubbelstekkeris slang voor ‘een biseksueel’. Vgl. de uitdr. aan/van twee kanten bespeelbaar. 2. in uitdr. als dubbel zijn/zitten; zich dubbel voelen:ambivalent staan tegenover een bepaald probleem; twee tegenstrijdige meningen aanhangen zonder duidelijk positie te kunnen kiezen. Dubbelheeft hier de bet. ‘ambivalent, ambigu, dubbe...
Professor mag. dr. J.B. Kors o.p. (1967)
(du’plex), duidt de rangorde aan van een kerkelijk feest; onderscheiden in duplex 1e en 2e klas en in duplex ma’ius (grootdubbel) en mi’nus (kleindubbel). Oorspronkelijk hadden de feesten van dien rang een dubbel officie, namelijk een gedeelte van het officie der → feria, waarop het feest viel en het eigen officie van het fee...
J. van Donselaar (1936)
(de, -s), twee films die tijdens één bioscoopvoorstelling na elkaar vertoond worden. Vanaf dond. 7 aug. telkens om 8 uur n.m. een niet te evenaren dubbel ( ) (DWT 7-8-1980, in adv.). - Etym.: Ook E doublé (zn.) kan dit bet. (het is in Guyana evenals in Sur. een algemeen verschijnsel). - Samenst.: actiedubbel, horrordubbel, sex...
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
wordt, in de scheikunde, in de meer ouderwetse namen van chemische verbindingen vaak gebruikt bij zure zouten, zoals dubbelkoolzure soda voor natriumbicarbonaat (zie bi).
M. J. Koenen's (1937)
1. bn., bw., ook, dubbeld (tweevoudig, tweemaal, uit twee dezelfde delen bestaande; in twee lagen; in twee exemplaren; tweemaal zo groot, zo dik, zo veel): schoenen met -e zolen; de kist had een -e bodem; — zo dik; iets — en dwars verdienen (inz. Z.-N. — en dik), in hoge mate; Z.-N. — bier, tweemaal zo sterk; een -e deur, a)...
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
1° liturgische term. ➝ Duplex. 2° Dubbel wordt gezegd van bloemen, welke in plaats van een enkelen krans een heele menigte van kleurige kroonbladeren vertoonen. Soms gaat dubbel-bloemigheid gepaard met onvruchtbaarheid (violier), dan weer geeft de plant volop zaad (muurbloem).
Jozef Verschueren (1930)
1. bn. [Lat. duplus] uit twee delen bestaande, die beide de hoofdkenmerken van de genoemde zaak hebben: een kist met een -e bodem: een geweer met -e loop: ➝ rijm. ➝ adelaar, ankersteek, boekhouden, boord, deur, gezicht, krijt, spoor, standaard, tong. ➝ wissel. Tgst. enkel. 2. bw. tweemaal: gevoerd; zo dik; - en dwars, geheel en al, ruimschoots.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Dubbel - Riviertak in den vroegeren Grooten Waard, ten Z. van Dordrecht. De D. verdween door de overstrooming van 1421 ; waarschijnlijk was de tegenwoordige Devel er een deel van.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
I. bn., 1. uit twee gelijke of overeenkomstige delen bestaand, tweevoudig: een horloge met dubbele kast; een dubbele boterham, twee op elkaar; met een dubbele draad naaien; een dubbele kin, een kin met een onderkin; een deken dubbel leggen, in tweeën gevouwen; een dubbele deur, die hetzij uit twee vleugels (ofwel dubbele vleugels) bestaat, het...
J.H. van Dale (1898)
Het begrip dubbel heeft 2 verschillende betekenissen: 1. dubbel - DUBBEL, (spreektaal ook DUBBELD), bn. bw. tweevoudig een horloge met dubbele kast; stof van dubbele breedte; dubbel gevoerd; — eene dubbele deur, uit twee vleugels bestaande; — een dubbele tand, een oude met een nieuwen achter elkaar; — eene dubbele roos, anjelie...
Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)
voormalige rivier in Zuid-Holland, liep uit de Maas in westwaartsche richting door den Grooten Zuidholl. Waard, en heeft voor het gedeelte, dat door het eiland van Dordrecht stroomt, den naam van D. behouden; doch het gedeelte, dat door den Zwijndrechtschen waard loopt, heet thans de Devel.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel lid van Ensie en geniet van alle voordelen: