Wat is de betekenis van dromerig?

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

dromerig

dromerig - Bijvoeglijk naamwoord 1. geneigd tot dagdromen en mijmeren Keest Bakels (uit w:Kees de jongen (boek)|Kees de jongen) en w:Woutertje Pieterse|Woutertje Pieterse zijn typische voorbeeld van dromerige jongens. Woordherkomst Naamwoord van handeling van dromen met het achterv...

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

dromerig

dromerig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: dro-me-rig 1. wie geneigd is om in zijn hoofd (niet bewust) van alles te beleven ♢ Maroussia is een dromerig kind 2. onwerkelijk zoals in een droom ...

2024-04-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

dromerig

slaperig, afgetrokke; loom, strelend, wasig.

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Dromerig

adj. & adv., dreamerich, drôgjend.

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dromerig

bn. bw. (-er, -st), 1. geneigd te dromen : een dromerig kind ; — bw., als iem. die droomt: dromerig uit zijn ogen zien; 2. van den aard of op de wijze van een droom: een dromerige toestand; een dromerig zacht geluid; — fantastisch.

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

dromerig

bn., bw. (geneigd te dromen; van de aard van een droom; op de wijze van iem., die droomt; slaperig, suf, afgetrokken): een -e knaap; — het onderwijs volgen; -e ogen; e. -e volksaard; e. — gestaar.

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

dromerig

bn. en bw. (-er, -st) 1. geneigd tot dromen: een temperament. 2. van de aard van een droom: een gestaar; een waas. 3. als (van iemand die droomt: een murmelen; kijken. 4. lui en traag: er -bij zitten. Syn. slaperig, soez(er)ig, suf(ferig).

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Dromerig

bn. en bw. (-er, -st), 1. geneigd te dromen: een kind; (bw.) als iemand die droomt: uit de ogen zien; 2. van de aard of op de wijze van een droom: een dromerige toestand; een zacht geluid; fantastisch.