drom
...
Wiktionary (2019)
drom - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drommen ♢ Ik drom 2. gebiedende wijs van drommen ♢ drom! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drommen ♢ drom je? drom -...
Muiswerk Educatief (2017)
drom - zelfstandig naamwoord 1. groot aantal mensen bij elkaar ♢ er stonden drommen mensen voor de ingang Zelfstandig naamwoord: drom de drom de drommen Synoniemen horde, massa, menigte, schar...
Van Dale Uitgevers (1950)
I. m. (-men), menigte van min of meer opeengedrongen, inz. rond een middelpunt geschaarde personen (zelden van dieren of zaken), troep, hoop: ik kon niet door de dichte drom heenbreken; in dichte drommen komen opzetten; — schaar gewapenden: de vijandelijke drommen, gelederen. II.m., Dreum.
Jozef Verschueren (1930)
I. m. (-men) zich verdringende menigte: in dichte -men; in -men komen aanstormen. II. m. (-men) [~ darm] gedeelte van de ketting van een weefsel dat, nadat dit is afgeweven, aan de schaften blijft zitten: men verbindt de draden van de nieuwe ketting aan de -.
Dr. C.H. PH. Meijer (1919)
dichte menigte, ook troep gewapenden, van denzelfden stam als drommen, dringen; ags. drym, menigte, macht.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: