Wat is de betekenis van Drom?

2024-04-20
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

drom

drom - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drommen ♢ Ik drom 2. gebiedende wijs van drommen drom! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van drommen drom je? drom -...

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

drom

drom - zelfstandig naamwoord 1. groot aantal mensen bij elkaar ♢ er stonden drommen mensen voor de ingang Zelfstandig naamwoord: drom de drom de drommen Synoniemen horde, massa, menigte, schar...

2024-04-20
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

drom

trop, digte menigte; konka; gedrom, saamdrom.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Drom

I. m. (-men), menigte van min of meer opeengedrongen, inz. rond een middelpunt geschaarde personen (zelden van dieren of zaken), troep, hoop: ik kon niet door de dichte drom heenbreken; in dichte drommen komen opzetten; — schaar gewapenden: de vijandelijke drommen, gelederen. II.m., Dreum.

2024-04-20
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

drom

I. m. (-men) zich verdringende menigte: in dichte -men; in -men komen aanstormen. II. m. (-men) [~ darm] gedeelte van de ketting van een weefsel dat, nadat dit is afgeweven, aan de schaften blijft zitten: men verbindt de draden van de nieuwe ketting aan de -.

2024-04-20
Woorden en uitdrukkingen verklaard

Dr. C.H. PH. Meijer (1919)

Drom

dichte menigte, ook troep gewapenden, van denzelfden stam als drommen, dringen; ags. drym, menigte, macht.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)