Wat is de betekenis van Drollig?

2024-04-24
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

drollig

(19e eeuw) (Zaanstreek) onnozel. • drollig, bnw. en bijw. Daarnaast droeIig. Handelende als een drol (droel), dreutelig, onnozel. Zie Drol. II 't Is toch zo’n droelige vent. Wat heb-je dat weer droelig 'edaan. Dies of ik al wat drollig schrijf, en juyst niet in de maet en blijf, en hou al vry een Boersche stijl, " soo neemt 'et echter in...

2024-04-24
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

drollig

(bn. en bw.) grappig, leuk, koddig. Het detail is drollig en triviaal en voedt de naïefste verhouding tot wat eigenlijk een ambitieus geestelijk voorstel zou moeten zijn. - FET, 05-01-2002.

2024-04-24
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

drollig

Raar, grappig, kluchtig; - gewest, ook: lastig, vervelend; kwaad. Daarop volgde de Waterreus en de Reuzemoer, door een menigte dwergen omgeven, allen met lis en riet omwonden. Verder wijven en meisjes om ter drolligst aangetoorteld, STREUVELS 1964, 301. Hij had een hele boel onzin gehoord maar het drolligste was dat zijn moeder zich kennelijk dol...

2024-04-24
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Drollig

grappig, koddig, komiek.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Drollig

bn. bw. (-er, -st), 1. (gew. en Zuidn.) koddig, kluchtig ; 2. (Zuidn.) gemelijk, lastig, booswillig: een drollig kind-, lastig, weerspannig; — een drollige meester, die al te streng is ; een drollige stier, gevaarlijk, kwaad; drollig weer, boos weer.

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

drollig

bn. (Z.-N. 1 kluchtig, raar; 2 lastig): 1. een -e vent; 2. een — kind; —heid, v.

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

drollig

(’drolləch) bn. en bw. (-er, -st) kluchtig, koddig.

2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Drollig

bn. en bw., (gew.) koddig, grappig, kluchtig.

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Drollig

DROLLIG, bn. bw. (-er, -st), (gew.) koddig, kluchtig; — (Zuidn.) gemelijk, lastig, booswillig: een drollig kind, lastig, weerspannig; — een drollige meester, die al te streng is; een drollige stier, gevaarlijk, kwaad; drollig weer, boos weer. DROLLIGHEID, v. (...heden), klucht, grap.