drollig
(19e eeuw) (Zaanstreek) onnozel. • drollig, bnw. en bijw. Daarnaast droeIig. Handelende als een drol (droel), dreutelig, onnozel. Zie Drol. II 't Is toch zo’n droelige vent. Wat heb-je dat weer droelig 'edaan. Dies of ik al wat drollig schrijf, en juyst niet in de maet en blijf, en hou al vry een Boersche stijl, " soo neemt 'et echter in...