Wat is de betekenis van Dorper?

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Dorper

m. (-s), (oudtijds) dorpeling; onbeschaafd, ongemanierd persoon ; ook bn.: dorpere lieden.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

dorper

m. -s (Z.-N. dorpeling; gesch. bepaalde Middeleeuwse lagere stand; fig. lomperd, onbeschaafde); -heid, v. (lompheid): wat — is dit, onedele gemeente (Vondel); -lijk, bn., bw. (onedel, ongemanierd), vero.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

dorper

('dorpər) I. m. (-s) 1. Eig. dorpeling. 2. Mett. persoon zonder beschaving of eergevoel. - II. bn. 1. van de stand van een dorper, van lage stand : volk. 2. van de aard van een dorper, plomp : een -e houding.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Dorper

m. (-s), (vroeger) dorpeling; onbeschaafd, ongemanierd persoon; ook bn.: dorpere lieden.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Dorper

DORPER, m. (-s), (oudtijds) dorpeling; onbeschaafde; ongemanierde; ook bn. dorpere lieden.

2024-04-19
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

Dorper

fland. Rusticus, inurbanus, inciuilis: & Obscoenus, turpis, impudicus.