Wat is de betekenis van Doordoen?

2025-01-22
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

doordoen

doorgaan Jouw geweten, dat zit niet bij een ander; als je er niet zeker van bent, dan kan je het gaan vertellen, maar dan moeten wij er niet mee doordoen... (Frans van Isacker, De bruidegom van mijn ziel) Geen Algmeen Nederlands Gangbaarheid: 3 Vlaamsheid: 5

2025-01-22
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

doordoen

(deed door, doorgedaan) doorwerken, doorzetten. De Italiaanse managers blijken dan weer de workaholics: 34% van hen wil zelfs na 65 blijven doordoen. - Metro, 15-01-2003. verkwisten. - de soep doordoen, pureren, zeven zie doorsteken.

2025-01-22
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Doordoen

(deed door, heeft doorgedaan), 1. (niet alg.) doorhalen, doorschrappen, doorstrijken: dat deugt niet, doe dat maar door; een post in het boek doordoen; ge kunt hem wel doordoen, behoeft niet op hem te rekenen (hij komt toch niet); 2. in tweeën breken, doorsnijden, doorknippen enz. ; 3. (Zuidn.) door de zeef laten gaan:...

2025-01-22
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

doordoen

deed door, h. doorgedaan (door een zeef doen, inz. Z.-N.): soep —.

2025-01-22
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

doordoen

('do:r) (deed, deden door; heeft doorgedaan) 1. voortgaan met doen. 2. doorhalen, -schrappen: doe die naam maar door; je kan hem wel -, hij komt toch niet. 3. doorbreken, -snijden: doe dat lint maar door.

2025-01-22
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Doordoen

(deed door, heeft doorgedaan), 1. in tweeën breken, doorsnijden, doorknippen enz.; 2. (gew.) zeven: de soep doordoen; 3. (gew.) verkwisten.

2025-01-22
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Doordoen

DOORDOEN, (deed door, heeft doorgedaan), aanhoudend doen, verrichten; doorhalen, doorschrappen, doorstrijken: dat deugt niet, doe dat maar door; een post in het boek doordoen; ook ge kunt hem wel doordoen, behoeft niet op hem te rekenen (hij komt toch niet); doorbreken, doorsnijden, doorknippen enz.

Gerelateerde zoekopdrachten