Wat is de betekenis van Dommelig?

2024-04-19
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Dommelig

adj., slûch, dodzich, sodzich dodd(er)ich, dodsk, dûzich, sûz(er)ich slommerich.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

dommelig

bn. (half slapend; soezig, suffig): een —e rust.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

dommelig

('dommələch) bn. en bw. (-er, -st) 1. half slapend, soezend, suffig : een aangezicht. 2. omtrekken en kleuren ineen doende vloeien : licht.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Dommelig

bn., bw., 1. (van kleuren of omtrekken), ineenvloeiend, smeltend: dat schilderij is mals en dommelig gedaan; 2. dommelig licht, niet helder, schemerlicht.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Dommelig

Het begrip dommelig heeft 2 verschillende betekenissen: 1. dommelig - DOMMELIG, bn. (-er, -st), slaperig, half sluimerende. DOMMELIGHEID, v. slaperigheid. 2. dommelig - DOMMELIG, bn. bw. (van kleuren of omtrekken), ineenvloeiend, ineensmeltend; die schilderij is malsch en dommelig gedaan; — dommelig licht, niet helder, schemerlicht.