Dommelig
adj., slûch, dodzich, sodzich dodd(er)ich, dodsk, dûzich, sûz(er)ich slommerich.
Jozef Verschueren (1930)
('dommələch) bn. en bw. (-er, -st) 1. half slapend, soezend, suffig : een aangezicht. 2. omtrekken en kleuren ineen doende vloeien : licht.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn., bw., 1. (van kleuren of omtrekken), ineenvloeiend, smeltend: dat schilderij is mals en dommelig gedaan; 2. dommelig licht, niet helder, schemerlicht.
J.H. van Dale (1898)
Het begrip dommelig heeft 2 verschillende betekenissen: 1. dommelig - DOMMELIG, bn. (-er, -st), slaperig, half sluimerende. DOMMELIGHEID, v. slaperigheid. 2. dommelig - DOMMELIG, bn. bw. (van kleuren of omtrekken), ineenvloeiend, ineensmeltend; die schilderij is malsch en dommelig gedaan; — dommelig licht, niet helder, schemerlicht.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: