Wat is de betekenis van Doening?

2024-04-24
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

doening

boerderij, bedrijf Op een ochtend, toen Rozeke in de vroegte buitenkwam, scheen het haar toe of ze zich plotseling op een heel andere doening, in een soort van wonder- of toverland bevond. Wat was dat! al die bomen eensklaps zo groot en overladen met het weelderigste bloeisel! (Cyriel Buysse, Het leven van Rozeke van Dalen) Geen Alg...

2024-04-24
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

doening

(de, -en)eigendom, zaak, winkel. Langs het parcours ligt ook het beroemde Sherlock Holmes Hotel. De doening heeft niets te maken met de detectiveverhalen, maar een nachtje hier is een belevenis die we u willen aanraden. - HN, 21-09-2002 Ik dacht er niet aan om voor hem te werken. Toevallig zag ik rond die tijd langs de steenweg in Astene een verval...

2024-04-24
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

doening

1. Manier van doen, handelwijze; handeling; gedraging, houding; bezigheid; soms bep.: drukte, gedoe. Vermits ik dagelijks met Tist omging en elk van zijn doeningen mij vertrouwd was, zijn traag gebaar, zijn gebroken gang over de hobbelige keien vóór de paardenstallen..., was het mij niet verborgen gebleven dat hij voortdurend achterui...

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Doening

v., 1. wijze van doen, bezigheid; 2. (Zuidn.) boerenhoeve; (ook) winkel, herberg enz.

2024-04-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

doening

v. -en (wijze van doen; gedraging; bezigheid; Z.-N. hoeve, herberg, nering).

2024-04-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

doening

('doening) v. wijze van doen, bezigheid : in zijn dagelijkse -.

2024-04-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Doening

v., wijze van doen, bezigheid; (gew.) boerderij; bedrijf, zaak.

2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Doening

DOENING, v. wijze van doen, bezigheid; —(Zuidn.) boerenhoeve; (ook) winkel, herberg, enz