doende
...
Wiktionary (2019)
doende - Bijvoeglijk naamwoord 1. tijdens het doen, tijdens het werken ♢ Hij hengelde de een na de ander binnen: in een bestek van tien ronden rukte hij op van de vijftiende naar de zesde plaats en reed al doende de snelste tijden van iedereen. doende - Werkwoord 1. verbogen...
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (onvolt. deelw. van doen: bezig): hij is er mee -; nog: hetwelk - enz., aan het slot van een rekest; al - leert men, oefening maakt den meester.
J.H. van Dale (1898)
DOENDE, bw. bn. bezig hij is ermee doende; — (spr.) al doende leert men, door iets te doen, leert men ’t langzamerhand beter doen; — ’t welk doende (slot van een verzoekschrift). (Volledig luidde dit slot oudtijds ’t Welk doende, zoo zult Gij weldoen, en wij zullen God (de maagd Maria enz.) voor U bidden).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: