Wat is de betekenis van Doende?

2024-04-19
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

doende

doende - Bijvoeglijk naamwoord 1. tijdens het doen, tijdens het werken Hij hengelde de een na de ander binnen: in een bestek van tien ronden rukte hij op van de vijftiende naar de zesde plaats en reed al doende de snelste tijden van iedereen. doende - Werkwoord 1. verbogen...

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Doende

bw. bn., bezig : hij is er mee doende.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

doende

bn., bw. (onvolt. deelw. van doen: bezig): hij is er mee -; nog: hetwelk - enz., aan het slot van een rekest; al - leert men, oefening maakt den meester.

2024-04-19
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

doende

('doendə) bn. en bw. bezig : er mee zijn; hetwelk .... aan het einde van een verzoekschrift.

2024-04-19
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Doende

bn. en bw., bezig: hij is ermee doende.

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Doende

DOENDE, bw. bn. bezig hij is ermee doende; — (spr.) al doende leert men, door iets te doen, leert men ’t langzamerhand beter doen; — ’t welk doende (slot van een verzoekschrift). (Volledig luidde dit slot oudtijds ’t Welk doende, zoo zult Gij weldoen, en wij zullen God (de maagd Maria enz.) voor U bidden).

2024-04-19
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

Doende

Faciens, agens: & Operosus, operi intentus.