Wat is de betekenis van doef?

2024-04-19
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

doef

(zn) duw, stomp WB.

2024-04-19
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

doef

Dof klinkende slag, stoot; dof, bep. een vuistslag op de rug; iem. een doef geven; (bij het spel) voor een doef spelen, ter aand. dat de winnaar de andere(n) een dof op de rug mag geven, en vand.: niet voor geld spelen; - ook in erotische zin: een doef(ke) doen, coïre. Afl.: doefen, slaan, een klap geven; bonzen; oo...

2024-04-19
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

doef

doef - coïtus; eig.: ‘dof klinkende slag of stoot’. In de verb. zijn doefke doen (ook doefen), geslachtsomgang hebben (vgl. bonzen, neuken). Alleen W.-Vl. (Aant. GEZELI.E).

2024-04-19
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Doef

m. (-en), (Zuidn.) dof, slag.

2024-04-19
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

doef

m. -en (Z.-N. dof 1); Z.-N. zegsw. voor -en spelen, voor slagen, niet voor geld.