Dit
aanw. vnw. voor het onz. naast deze, zelfst. en bijv. : dit huis ; beivijs dit; dit is zeker dat hij een ezel is ; —een ditje en een datje, zie bij Dat; bij dit en dat! bij hoog en laag! — die dit-en-datse vent, die vervloekte kerel; — (gew.) dit op, deze kant uit.