disch
disch - Zelfstandignaamwoord 1. verouderde spelling of vorm van dis van vóór 1946/47 Zie ook Disch
Wiktionary (2019)
disch - Zelfstandignaamwoord 1. verouderde spelling of vorm van dis van vóór 1946/47 Zie ook Disch
J.Pluim (1911)
Os. disk, Germ. diskuz van ’t Lat. discus — eig. de werpschijf (der discuswerpers), en naar den vorm ook schotel. Later ontstond hieruit (n.l. aan of bij den disch = schotel) de bet. van tafel (aan den „disch” = tafel).
J.H. van Dale (1898)
DISCH, m. (disschen). tafel, waarop spijzen staan een goed voorziene disch; zich aan den disch zetten, om den disch scharen; bruiloftsdisch; iem. ten disch noodigen; — (gew.) tafel of schragen met planken ter uitstalling van koopwaren (op kennissen enz.); — (gew.) die kinderen zijn op den disch, ten laste van het weeshuis; — ger...
I.M. Calisch (1864)
Disch, m. gmv. tafel; ten - noodigen. *-DOEK, m. (-en), tafellaken; kopjes-, afneemdoek. *-GENOOT, m. en v. (-en), mede-aanzittende, gast. *-GEREGT, o. (-en), spijs, geregt, schotel.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: