dikbuik
dikbuik - Zelfstandignaamwoord 1. iemand die een dikke buik heeft Woordherkomst samenstelling van dik en buik
Wiktionary (2019)
dikbuik - Zelfstandignaamwoord 1. iemand die een dikke buik heeft Woordherkomst samenstelling van dik en buik
Marc de Coster (2007)
iemand met een dikke buik. Vandaar ook: dik persoon. En die kleine dikbuik zeit:/ ‘Ik begrijp niet, waar ’t aan leit, / Dat ik nog mijn pruik niet vang./’k Hengel al drie maanden lang/En nog krijg ik haar niet beet; ’t Is, zoo waar, een kruis en leed.’ (J.J.A. Goeverneur, Reizen en avonturen van mijnheer Prikkebeen, 18...
J.H. van Dale (1898)
DIKBUIK, m. en v. (-en), die een dikken buik heeft. DIKBUIKIG, bn. (-er, -st); ...HALS, m. en v. (...halzen), iem. met een dikken hals, (fig.) iem. die er goed bij zit; ...HALZIG, bn. (-er, -st), (ook) van planten; ...HARIG, bn. met dik haar. DIKHEID, v. (w. g.) het dik zijn.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: