Difflŭo
fluxi, fluxum (3); 1. eig., en overdr., uiteenvloeien, (vloeiend) zich verbreiden, - verspreiden. 2. wegvloeien, zich oplossen, (van personen) sudore, van zweet druipen, Phaedr.; overdr., alqa re, zich te buiten gaan aan enz., deliciis, otĭo, luxuriā, Cic. | (van zaken) in het niet verdwijnen.