Wat is de betekenis van deugniet?

2024-04-16
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

deugniet

ondeugend kind. kind dat zich ondeugend gedraagt; ondeugend kind. Wordt vaak ook liefkozend gebruikt. Voorbeelden: Je kind lijkt wel van elastiek, hij buigt zijn beentjes zover hij zelfs zijn voeten in z'n mond kan stoppen. Voor één keer speelt je deugniet met zijn eigen voeten… De buiging die hij hie...

2024-04-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

deugniet

deugniet - Zelfstandignaamwoord 1. een ondeugend kind     ♢ De jonge deugniet was kort geleden voor het gerecht geweest wegens diefstal. Woordherkomst Samenstelling van deug (afgelid van deugen) en niet. Synoniemen belhamel, bengel, kwajongen, schelm

2024-04-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

deugniet

deugniet - zelfstandig naamwoord uitspraak: deug-niet 1. iemand die stout is ♢ de deugniet heeft een spin in de soep gedaan Zelfstandig naamwoord: deug-niet de deugniet de deugnieten...

2024-04-16
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

deugniet

niksnuts, onnut.

2024-04-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Deugniet

s., dogeneat, smjirk(ert), smakkert, streupert, stjonkert, knevel, bongel, stankfet (it), stankje (it), stikje (it), houtsje (it), gút, skevel, rakkert; oude —, âld-rôt.

2024-04-16
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Deugniet

m. en v. (-en), slecht mens; — zeer ondeugende knaap; — scherts, liefkozend gebruikt tegenover wie ons een weinig plaagt.

2024-04-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

deugniet

m. -en (Z.-N. slecht mens; ondeugende jongen; liefkozend-schertsend: schelm, guit): uw - van een zoon; jou kleine -! soms v. en dan ook wel deugniete.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

deugniet

('deuchni:t) m. (-en; -je) 1. Veroud. nietswaardig persoon, boef, schavuit: een de deur uitjagen. 2. Tgw. ondeugend, ongezeglijk kind; jij kleine !