Wat is de betekenis van deugdelijk?

2024-04-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

deugdelijk

deugdelijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. degelijk.     ♢ Zij is een deugdelijke vrouw. 2. niet voor twijfel vatbaar     ♢ Ik vind dat wel een deugdelijke reden. 3. aan alle eisen voldoen     ♢ Dat is wel een deugdelijke uitvoering van de gep...

2024-04-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

deugdelijk

deugdelijk - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: deug-de-lijk 1. met een goede kwaliteit ♢ de fiets is niet deugdelijk gerepareerd Bijvoeglijk naamwoord: deug-de-lijk ... is deugdelijker dan ... ...

2024-04-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Deugdelijk

adj., deugdlik, deugdsum.

2024-04-16
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Deugdelijk

bn. bw. (-er, -st), 1. (Zuidn.) deugdzaam, braaf, goed, degelijk : een deugdelijk man ; 2. degelijk, van goede hoedanigheid: deugdelijke spijzen’, deugdelijk laken; 3. aan alle vereisten voldoende: een deugdelijke uitvoering dier werken ; iets in deugdelijke staat houden; deze rekening is deugdelijk en onvergolden; 4. volkomen vaststaand: e...

2024-04-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

deugdelijk

1 bn. (degelijk, aan het doel beantwoordend; aan alle eisen voldoende; in goede staat): een -e stof, iets - bevinden; in -e staat verkeren; Z.-N. - bier; 2 bw. (1 op goede, degelijke wijze; 2 in hoge mate, geducht; 3 zeker, werkelijk): 1 een werk - verrichten; 2 - merkbaar; 3 - gelijkhebben, wezenlijk; Z.-N. - lachen, hartelijk.

2024-04-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

deugdelijk

('deugdәlәk) I. bn. en bw. (-er, -st) 1. degelijk, van goede hoedanigheid: een -e stof. 2. ontwijfelbaar, volkomen: -e overtuiging. II. bw. 1. in hoge mate: dat is merkbaar. 2. echt, zeker: dat is waar.

2024-04-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Deugdelijk

bn. en bw. (-er, -- st), 1. deugdzaam, braaf, goed, degelijk: een deugdelijk man; 2. degelijk, van goede hoedanigheid: deugdelijke spijzen; deugdelijklaken; 3. aan alle vereisten voldoende: een deugdelijke uitvoering van die werken; iets in deugdelijke staat houden; 4. volkomen vaststaand: een deugdelijke overtuiging; bw.: dit is deugdelijk bew...

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-16
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)