del
(14e eeuw) (scheldw.) ordinaire, slechte of slonzige vrouw, slet*. In het Middelnederlands had het woord al de betekenis hoer. Tegenwoordig vooral populair in jeugdtaal. Verouderd of minder frequent voorkomend is ‘smeerdel’. Tijdens de tweede wereldoorlog noemde men een meisje dat na de bevijding een relatie aanging met een Canadese...