deining
(1910) (inf.) drukte; ruzieachtige sfeer; poeha: 'Wat een deining'. Te Rotterdam ook voor ruzie. • „Goeie hemel, wat een deining," mompelde Berkhage. (A. Roothaert: Spionnage in het veldleger. 1933) • ‘Maak toch niet zo'n deining,’ maande Venne. (Olaf J. De Landell: De porseleinen spiegel. 1976) • Deining veroorza...