Wat is de betekenis van Deerlijk?

2023-06-03
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

deerlijk

deerlijk - Bijvoeglijk naamwoord 1. dat iets vervelend is en pijn doet, deernis wekkend     ♢ Van Loon praat snel, voor het komisch effect, om daarna te kunnen vertragen, voor het dramatisch effect, maar doet dat zo slordig dat die techniek eerder tegen hem werkt. Ter afwisseling zingt hij liedjes, zoals een k...

Lees verder

Direct toegang tot alle 12 resultaten over Deerlijk?

Word nu vriend van Ensie
2023-06-03
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Deerlijk

In het hedendaagse taalgebruik wordt deerlijk alleen nog gebezigd als versterking. Men zegt: hij heeft zich deerlijk vergist, zich deerlijk misrekend, en deerlijk betekent dan niet meer dan: erg, geducht. Maar natuurlijk hoort deerlijk bij het werkwoord deren: pijn doen, letsel toebrengen (wat niet weet wat niet deert), evenals deernis: ontroering,...

Lees verder
2023-06-03
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Deerlijk

bn. bw. (-er, -st), 1. wat deert, jammerlijk, bedroevend: ’t slagveld leverde een deerlijk schouwspel op; — (zwakker) geducht: een deerlijke misrekening; 2. op deerniswekkende wijze, in zulk een mate; (verzwakt) in hoge mate: 't schip was deerlijk gehavend; ze hebben hem deerlijk toegetakeld;...

Lees verder
2023-06-03
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Deerlijk

gemeente in België, prov. W.-Vlaanderen. 1680 ha, 8114 inw. Zandgrond. Veeteelten landbouw, textiel- en oliefabrieken. Geboorteplaats van Hugo Verriest en René de Clercq.

Lees verder
2023-06-03
Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

DEERLIJK

is een gemeente in Westvlaanderen, bij Kortrijk. De vlakke bodem (1680 ha) bestaat uit klei en zand, waarop weiden en landbouw; de bevolking produceert textiel, tapijten, olie; Inw. (1947) 8114. Romeinse vondsten. De stichting van de parochie zou opklimmen tot de 7de eeuw. In de middeleeuwen hing Deerlijk af van de kastelenij Kortrijk. De kerk, van...

Lees verder
2023-06-03
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

deerlijk

1 bn. (jammerlijk, bedroevend, ellendig): een - ongeluk; 2 bw. (gedacht, erg): hij had zich - bedrogen, vergist.

Lees verder
2023-06-03
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Deerlijk

Deerlijk - gem. in West-Vlaanderen, ten N.O. van Kortrijk; opp.: 1 680 ha; ca. 6 500 inw. Zandgrond. Weefnijverheid. Gaverkasteel. Kapel van O.L.V. van Rust (1639). Geboortedorp van Hugo Verriest (1840— 1922) en van René De Clercq (1877—1932).

Lees verder
2023-06-03
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

deerlijk

1. bn. en bw. (-er, -stl wat deert, hindert: een verlies. Syn. ➝ bedroevend. 2. bw. lelijk, erg: mislukt.

Lees verder
2023-06-03
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Deerlijk

bn. en bw. (-er, -st), 1. wat deert; jammerlijk, bedroevend: het slagveld leverde een schouwspel op; (zwakker) geducht: een deerlijke misrekening; 2. op deerniswekkende wijze, in zulk een mate; (verzwakt) in hoge mate: het schip was gehavend; ze hebben hem toegetakeld; ik heb me in hem vergist, erg (en tot mijn spijt).

Lees verder
2023-06-03
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Deerlijk

DEERLIJK, bn. bw. (-er, -st), jammerlijk, bedroevend ‘t slagveld leverde een deerlijk schouwspel op; — in hooge mate ‘t schip was deerlijk gehavend; ze hebben hem deerlijk toegetakeld; — ik heb me deerlijk in hem bedrogen, erg (en tot mijne spijt); — ge vergist u deerlijk, ge zijt ver bezijden de waarheid: — (...

Lees verder
2023-06-03
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Deerlijk

zie Bedroevend.

2023-06-03
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Deerlijk

Deerlijk, bn. (-er, -st), jammerlijk, bedroevend; hij heeft zich - bedrogen.